Volgende week dinsdag en donderdag vindt er een werkveldoverleg plaats voor begeleiders uit de senior- en juniorstage. Onderstaand een toelichting op een deel van de agendapunten. De agenda is enige weken geleden per mail aan alle adressen gestuurd. Mocht u geen mail ontvangen hebben, meldt u zich dan via fysio.stage@hsleiden.nl
klik op het document voor een vergroting
maandag 7 november 2011
uitkomst audit tbv accreditatie positief
Op 21 september heeft een auditcommissie van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) een bezoek gebracht aan de opleiding Fysiotherapie van de Hogeschool Leiden. Na gesprekken met docenten, onderwijsmanager en clusterdirecteur, werkveld en studenten en het grondig doornemen van producten uit het onderwijs, waaronder de stagewerkboeken, is de commissie afgelopen week tot een voorlopig oordeel gekomen. Dit oordeel is een advies aan de NVAO, waarmee deze direct kan instemmen of kan besluiten een "herkeuring" te plegen.
De bevindingen van de commissie waren op alle drie de onderdelen (voldoen aan de eindtermen/-competenties, opbouw en uitvoering van onderwijs, toetsen en beoordelen) positief. Alle onderdelen zijn met een voldoende beoordeeld, waarbij de aantekening is gemaakt dat, indien het programma Bachelor 2.0 volledig wordt geïmplementeerd zoals nu op papier, de eerste twee onderdelen mogelijk met een goed beoordeeld zouden worden.
Op dit moment wordt het rapport van de commissie door de opleiding bekeken en daar waar sprake is van feitelijke onjuistheden aangepast. Daarna zal de commissie het uiteindelijke oordeel doorgeven aan de NVAO, die uiterlijk december 2012 de definitieve accreditatie voor zijn rekening zal nemen.
De bevindingen van de commissie waren op alle drie de onderdelen (voldoen aan de eindtermen/-competenties, opbouw en uitvoering van onderwijs, toetsen en beoordelen) positief. Alle onderdelen zijn met een voldoende beoordeeld, waarbij de aantekening is gemaakt dat, indien het programma Bachelor 2.0 volledig wordt geïmplementeerd zoals nu op papier, de eerste twee onderdelen mogelijk met een goed beoordeeld zouden worden.
Op dit moment wordt het rapport van de commissie door de opleiding bekeken en daar waar sprake is van feitelijke onjuistheden aangepast. Daarna zal de commissie het uiteindelijke oordeel doorgeven aan de NVAO, die uiterlijk december 2012 de definitieve accreditatie voor zijn rekening zal nemen.
stagebeoordeling met behulp van de competenties
Naar aanleiding van de ontwikkelingen in het onderwijs, de vorming van curriculum 2.0 en de aanbevelingen van een eerdere accreditatiecommissie, is het onderwijs sterker gestoeld op de beschreven competenties en beroepsrollen van het KNGF. Als uitvloeisel daarvan is er een opleidings competentieprofiel beschreven en is er nu een beoordelingslijst seniorstage gemaakt die een directe afspiegeling is van de competenties zoals die behaald horen te zijn aan het eind van de seniorstage. In het functioneren binnen de stage worden de competenties horende bij de beroepsrollen hulpverlener en manager (organiseren en onderdelen van ondernemen) getoetst op eindniveau.
In de bijlage screenshots van de lijst. De lijst zelf zal ook via de mail worden toegezonden (helaas is er geen documentenuitwisseling mogelijk via het blog). Klik op de foto om een vergroting te zien. De puntentoekenning vindt plaats op basis van de meest relevante uitspraak per item (1, 2 of 3)
In de bijlage screenshots van de lijst. De lijst zelf zal ook via de mail worden toegezonden (helaas is er geen documentenuitwisseling mogelijk via het blog). Klik op de foto om een vergroting te zien. De puntentoekenning vindt plaats op basis van de meest relevante uitspraak per item (1, 2 of 3)
kwaliteitsborging stageplaatsen (bespreekpunt werkveldoverleg)
Inleiding
De kwaliteit van de stages wordt bepaald door een drietal elementen die in nauwe samenhang met elkaar moeten leiden tot een goed geolied stageproces. Het stageondersteunend onderwijs, de begeleiding in en beoordeling van de stage vanuit de opleiding en het stagelopen op het stageadres. Binnen alle drie de elementen zijn verbeteringen mogelijk, zoals blijkt uit evaluaties onder studenten, besprekingen van de stages onder docentbegeleiders en informatie verkregen uit het werkveldoverleg. Eenzelfde beeld van mogelijke verbeteringen wordt onderkend door andere opleidingen, blijkt uit het landelijk overleg stagecoördinatoren. Het met elkaar bespreken van de aandachtspunten en het luisteren naar de oplossingen die worden aangedragen heeft geleid tot het nu voorliggende voorstel voor verbetering van de stage. De drie elementen zullen allen de revue passeren, maar niet elk element zal even intensief of uitputtend worden beschreven, mede vanwege het feit dat de focus voor de eerste ronde van verbeteringen met name is komen te liggen op de aanpak van de beoordeling, de verbetering van het lesaanbod en de beschrijving van de kwaliteit van het stageadres. Dit laatste niet omdat er twijfel bestaat over die kwaliteit, maar omdat er geen goed registratie- en evaluatiesysteem hiervoor is opgesteld.
Kwaliteit van de stageadressen
Grootste aandachtspunt in kwaliteit van de stageadressen is het niet hebben van een goede registratie van deze kwaliteit. Door een systeem van koppeling van docentbegeleider aan adres is er naar het idee van de opleiding een goed beeld van de wijze waarop de student zich op het adres kan ontwikkelen. Daarnaast is er over het algemeen een vertrouwensband tussen adres en docentbegeleider en kunnen knelpunten in de begeleiding of de mogelijkheden voor de student goed besproken worden. Er is echter geen registratie van “kwaliteit” en geen systematische aanpak van de borging door middel van een PDCA-cyclus.
Eerste stap in het daadwerkelijk vormen van een kwaliteitssysteem is het in kaart brengen van de elementen die leiden tot kwaliteit in de stagebegeleiding. Dit zal plaatsvinden in overleg met het werkveld, de docentbegeleiders en de studenten. Een eerste opzet hiervoor zal worden besproken in de werkveldoverleggen en docentbegeleidersvergadering van november. Daarnaast zal het worden voorgelegd aan de onderwijscommissie, waarin docenten en studenten zijn vertegenwoordigd en aan de beroepenveldcommissie. Binnen deze overleggen zal over de wijze van aanpak van het project worden nagedacht, bijvoorbeeld over de vorming van een commissie met leden uit de verschillende geledingen die de kwaliteitsborging verder uitwerken.
De kwaliteit van de stages wordt bepaald door een drietal elementen die in nauwe samenhang met elkaar moeten leiden tot een goed geolied stageproces. Het stageondersteunend onderwijs, de begeleiding in en beoordeling van de stage vanuit de opleiding en het stagelopen op het stageadres. Binnen alle drie de elementen zijn verbeteringen mogelijk, zoals blijkt uit evaluaties onder studenten, besprekingen van de stages onder docentbegeleiders en informatie verkregen uit het werkveldoverleg. Eenzelfde beeld van mogelijke verbeteringen wordt onderkend door andere opleidingen, blijkt uit het landelijk overleg stagecoördinatoren. Het met elkaar bespreken van de aandachtspunten en het luisteren naar de oplossingen die worden aangedragen heeft geleid tot het nu voorliggende voorstel voor verbetering van de stage. De drie elementen zullen allen de revue passeren, maar niet elk element zal even intensief of uitputtend worden beschreven, mede vanwege het feit dat de focus voor de eerste ronde van verbeteringen met name is komen te liggen op de aanpak van de beoordeling, de verbetering van het lesaanbod en de beschrijving van de kwaliteit van het stageadres. Dit laatste niet omdat er twijfel bestaat over die kwaliteit, maar omdat er geen goed registratie- en evaluatiesysteem hiervoor is opgesteld.
Kwaliteit van de stageadressen
Grootste aandachtspunt in kwaliteit van de stageadressen is het niet hebben van een goede registratie van deze kwaliteit. Door een systeem van koppeling van docentbegeleider aan adres is er naar het idee van de opleiding een goed beeld van de wijze waarop de student zich op het adres kan ontwikkelen. Daarnaast is er over het algemeen een vertrouwensband tussen adres en docentbegeleider en kunnen knelpunten in de begeleiding of de mogelijkheden voor de student goed besproken worden. Er is echter geen registratie van “kwaliteit” en geen systematische aanpak van de borging door middel van een PDCA-cyclus.
Eerste stap in het daadwerkelijk vormen van een kwaliteitssysteem is het in kaart brengen van de elementen die leiden tot kwaliteit in de stagebegeleiding. Dit zal plaatsvinden in overleg met het werkveld, de docentbegeleiders en de studenten. Een eerste opzet hiervoor zal worden besproken in de werkveldoverleggen en docentbegeleidersvergadering van november. Daarnaast zal het worden voorgelegd aan de onderwijscommissie, waarin docenten en studenten zijn vertegenwoordigd en aan de beroepenveldcommissie. Binnen deze overleggen zal over de wijze van aanpak van het project worden nagedacht, bijvoorbeeld over de vorming van een commissie met leden uit de verschillende geledingen die de kwaliteitsborging verder uitwerken.
mogelijke criteria voor kwaliteitsborging stageplaatsen
Algemeen:
Werkzaamheden:
Begeleiding:
- De stage-instelling heeft de beschikking over een door de student te gebruiken behandelruimte
- De stage-instelling heeft een cliënt administratiesysteem dat toegankelijk is voor de student
- De stage-instelling voldoet minimaal aan de inrichtingseisen van het KNGF
- De stage-instelling biedt regelmatig plaats aan stagiairs, minimaal vijf maal per vijf jaar
- De “basis fysiotherapie” in de volle breedte is een relevant onderdeel van de werkzaamheden in de stage-instelling
Werkzaamheden:
- De stage-instelling heeft een cliëntpopulatie van minimaal ……
- De stage-instelling heeft een doorloop van gemiddeld …. cliënten per week
- De student heeft in de stage-instelling de mogelijkheid minimaal 20 (deel)onderzoeken uit te voeren
- De student heeft de mogelijkheid in de stage-instelling minmaal acht patiënten volledig zelfstandig te begeleiden gedurende de stageperiode, mits hiertoe capabel.
- De student heeft de mogelijkheid deel te nemen aan intercollegiaal en/of multidisciplinair overleg
- De student heeft de mogelijkheid de planning en uitvoering van werkzaamheden zelfstandig te bepalen binnen de grenzen van de instelling
- De student heeft de mogelijkheid zelfgekozen onderzoeks- en behandelmethoden toe te passen, mits verantwoord
- De student heeft de mogelijkheid adviesgesprekken te voeren met cliënten en zelfstandig advies te geven, mits capabel
- Werkzaamheden vinden aantoonbaar plaats op basis van EBP
Begeleiding:
- De stagiair wordt begeleid door maximaal twee praktijkbegeleiders
- Praktijkbegeleiders hebben de cursus stagebegeleiding gevolgd of zijn bereid deze binnen het jaar te volgen
- Praktijkbegeleiders verplichten zich de evaluatie met de student minimaal vier maal per periode uit te voeren
- Praktijkbegeleiders zijn inhoudelijk stimulerend, voorwaardenscheppend voor het leerproces en kritisch in de evaluatie van het handelen van de stagiair
- Praktijkbegeleiders geven gevraagd en ongevraagd feedback
- Praktijkbegeleiders stellen in samenspraak met de stagiair heldere regels een kaders voor het functioneren binnen de stage-instelling
- Praktijkbegeleiders zijn op de hoogte van de doelstellingen van de stage en het door de student gevolgde curriculum
- Praktijkbegeleiders informeren de docentbegeleider van de opleiding over het functioneren van de stagiair op de daartoe geplande gesprekken, maar ook daarbuiten indien de situatie daarom vraagt
fysiotherapie 2e in keuzegids Elsevier
Hoewel er altijd wat te verbeteren valt en de berichten vanuit het werkveld niet altijd positief zijn, is het toch ook prettig als er vanuit de studenten positieve berichten komen. In de evaluatie van de opleiding, uitgevoerd door Elsevier staat de opleiding fysiotherapie op een gedeelde tweede plaats met Avans, achter hogeschool Zuydt. Uit het rapport:
De opleiding Fysiotherapie van Hogeschool Leiden scoort goed bij de eigen studenten. Dit blijkt uit de Studiekeuzegids en en de Elsevier Beste Studies; beiden baseren zich op de Nationale Studenten Enquête. In Elseviers De Beste Studies uit oktober 2011 komt Fysiotherapie van Hogeschool Leiden landelijk gezien op de tweede plaats. Studenten Fysiotherapie van Hogeschool Leiden geven de opleiding gemiddeld het cijfer 7 voor inhoud en organisatie van de opleiding. De studenten zijn met name te spreken over de bekwaamheid en inzet van de docenten en de voorbereiding op en kennismaking met de beroepspraktijk.
Dit beeld komt ook naar voren in de Studiekeuzegids: op de onderdelen programma, toetsing, docenten, vaardigheden, loopbaanvoorbereiding en contact scoort de Fysiotherapieopleiding van Hogeschool Leiden beter dan gemiddeld.
Uit landelijke cijfers blijkt dat afgestudeerde Fysiotherapeuten snel na het behalen van hun bachelor diploma aan het werk gaan. Hogeschool Leiden leidt haar potentiële fysiotherapeuten niet alleen breed op, zij worden ook goed voorbereid op een toekomst waarin steeds meer mensen leiden aan (blijvende) ziekten als reuma, astma, suikerziekte of obesitas. In Leiden is hiervoor ook een masteropleiding.
Gemotiveerde studenten met een extra drive hebben bij Fysiotherapie van Hogeschool Leiden een streepje voor. Zij kunnen gebruikmaken van de decentrale selectieprocedure. Hierdoor hebben zij een grotere kans om te worden toegelaten tot een van de opleidingsplaatsen. Dit jaar krijgen talentvolle vwo-studenten daar bovenop nog een extra kans om te worden toegelaten.
De opleiding Fysiotherapie van Hogeschool Leiden scoort goed bij de eigen studenten. Dit blijkt uit de Studiekeuzegids en en de Elsevier Beste Studies; beiden baseren zich op de Nationale Studenten Enquête. In Elseviers De Beste Studies uit oktober 2011 komt Fysiotherapie van Hogeschool Leiden landelijk gezien op de tweede plaats. Studenten Fysiotherapie van Hogeschool Leiden geven de opleiding gemiddeld het cijfer 7 voor inhoud en organisatie van de opleiding. De studenten zijn met name te spreken over de bekwaamheid en inzet van de docenten en de voorbereiding op en kennismaking met de beroepspraktijk.
Dit beeld komt ook naar voren in de Studiekeuzegids: op de onderdelen programma, toetsing, docenten, vaardigheden, loopbaanvoorbereiding en contact scoort de Fysiotherapieopleiding van Hogeschool Leiden beter dan gemiddeld.
Uit landelijke cijfers blijkt dat afgestudeerde Fysiotherapeuten snel na het behalen van hun bachelor diploma aan het werk gaan. Hogeschool Leiden leidt haar potentiële fysiotherapeuten niet alleen breed op, zij worden ook goed voorbereid op een toekomst waarin steeds meer mensen leiden aan (blijvende) ziekten als reuma, astma, suikerziekte of obesitas. In Leiden is hiervoor ook een masteropleiding.
Gemotiveerde studenten met een extra drive hebben bij Fysiotherapie van Hogeschool Leiden een streepje voor. Zij kunnen gebruikmaken van de decentrale selectieprocedure. Hierdoor hebben zij een grotere kans om te worden toegelaten tot een van de opleidingsplaatsen. Dit jaar krijgen talentvolle vwo-studenten daar bovenop nog een extra kans om te worden toegelaten.
woensdag 14 september 2011
uitwerking overleg werkveld mei 2011
Onderstaand de uitwerking van de agendapunten van het werkveldoverleg. Mocht u er niet bij zijn geweest en vragen hebben, of mochten er aanvullingen of opmerkingen zijn naar aanleiding van de berichten, laat alstublieft een commentaar achter bij het betreffende bericht. Tot half oktober zullen de commentaren worden gevolgd en indien nodig van antwoord voorzien.
Veel leesplezier.
Veel leesplezier.
Beoordeling van de student in de seniorstage, de praktijk aan zet?
In de seniorstage wordt momenteel de stagebeoordeling gedaan door de docentbegeleider. Deze baseert zich hierbij op de verslagen van de student en de informatie die verkregen wordt uit et tussen- en eindgesprek. De evaluatielijst stage vormt een vast onderdeel in de informatie voor de beoordeling.
De opleiding hoort via de docentbegeleiders meer en meer dat er eigenlijk geen reden is om de werkwijze van de student op het adres door de docentbegeleider te laten beoordelen. Veelal komen de ideeën van praktijkbegeleider, docentbegeleider en student overeen. Het idee bestaat om de beoordeling van het methodisch fysiotherapeutisch handelen in de praktijk/instelling door de praktijkbegeleider te laten plaatsvinden. Hiertoe is de evaluatielijst aangepast tot een beoordelingslijst. Om zeker te weten of deze lijst ook daadwerkelijk een goed houvast biedt aan de praktijkbegeleider en om te bepalen of de uitkomst van de lijst klopt met het “gevoel” van de praktijkbegeleider over de stage, worden praktijken gezocht die als pilot de beoordeling op deze wijze zouden willen uitproberen. Meer info hierover in het overleg. De lijst is als bijlage bijgevoegd.
Reactie op agendapunt.
Sommige aanwezigen hebben liever de invulling van de evaluatielijst dan een daadwerkelijke beoordeling. Dat geeft toch meer differentiatie dan de grotere blokken in de beoordelingslijst die er nu ligt.
Discussie ontstaat over de items (moeten ze allemaal voldoende zijn? Zijn er niet compenseerbare delen?) en over de verdeling ervan. Sommige zaken lijken meerdere keren terug te komen in de beoordeling. Daarnaast is het item “clinical reasoning” een vreemde eend in de bijt, omdat er in alle andere onderdelen ook al op dit redeneren wordt getoetst (bijvoorbeeld opstellen diagnose en maken behandelplan die niet zonder kunnen).
Naschrift hogeschool:
In het accreditatiekader wordt onder toetsing aangegeven dat elke toets dient te worden afgenomen door daartoe getrainde examinatoren. Wanneer de beoordeling bij het werkveld komt te liggen, houdt dit in dat elke begeleider een training op dit vlak dient te krijgen. Vooralsnog zal er dus geen beoordeling door de praktijkbegeleider plaatsvinden, maar wordt de structuur gehandhaafd van beoordeling door de docentbegeleider, op aangeven van en in overleg met de praktijkbegeleider.
De opleiding hoort via de docentbegeleiders meer en meer dat er eigenlijk geen reden is om de werkwijze van de student op het adres door de docentbegeleider te laten beoordelen. Veelal komen de ideeën van praktijkbegeleider, docentbegeleider en student overeen. Het idee bestaat om de beoordeling van het methodisch fysiotherapeutisch handelen in de praktijk/instelling door de praktijkbegeleider te laten plaatsvinden. Hiertoe is de evaluatielijst aangepast tot een beoordelingslijst. Om zeker te weten of deze lijst ook daadwerkelijk een goed houvast biedt aan de praktijkbegeleider en om te bepalen of de uitkomst van de lijst klopt met het “gevoel” van de praktijkbegeleider over de stage, worden praktijken gezocht die als pilot de beoordeling op deze wijze zouden willen uitproberen. Meer info hierover in het overleg. De lijst is als bijlage bijgevoegd.
Reactie op agendapunt.
Sommige aanwezigen hebben liever de invulling van de evaluatielijst dan een daadwerkelijke beoordeling. Dat geeft toch meer differentiatie dan de grotere blokken in de beoordelingslijst die er nu ligt.
Discussie ontstaat over de items (moeten ze allemaal voldoende zijn? Zijn er niet compenseerbare delen?) en over de verdeling ervan. Sommige zaken lijken meerdere keren terug te komen in de beoordeling. Daarnaast is het item “clinical reasoning” een vreemde eend in de bijt, omdat er in alle andere onderdelen ook al op dit redeneren wordt getoetst (bijvoorbeeld opstellen diagnose en maken behandelplan die niet zonder kunnen).
Naschrift hogeschool:
In het accreditatiekader wordt onder toetsing aangegeven dat elke toets dient te worden afgenomen door daartoe getrainde examinatoren. Wanneer de beoordeling bij het werkveld komt te liggen, houdt dit in dat elke begeleider een training op dit vlak dient te krijgen. Vooralsnog zal er dus geen beoordeling door de praktijkbegeleider plaatsvinden, maar wordt de structuur gehandhaafd van beoordeling door de docentbegeleider, op aangeven van en in overleg met de praktijkbegeleider.
Beoordeling stageadressen, een voorstel
In een vorig overleg is de vraag gesteld of de adressen niet mede van feedback voorzien dienen te worden ten aanzien van de kwaliteit van het begeleiden en de mogelijkheden die de student krijgt. Hiertoe is het voorstel gedaan om in het eindgesprek dit evaluatiepunt in te brengen. Als opleiding willen wij dit punt graag verder uitwerken en zijn benieuwd of er ter vergadering aandachtspunten zijn en of er collega’s zijn die dit met de opleiding verder zouden willen uitwerken.
Reactie op agendapunt.
Vraag of er eisen zijn gesteld vanuit een accreditatiecommissie. Antwoord, nee geen eisen, maar wel de vraag om inzichtelijk te krijgen wat de kwaliteit van de stageadressen is.
Opmerking: Als er een keurmerk voor stage-instelling is binnen een netwerk, kan hier hoger tarief aan gekoppeld worden. Jos Meppeling (Vrederust West) merkt op dat zijn instelling gecertificeerd is. Hij zal de certificering van zijn adres doorgeven aan Tijmen Koet.
Tijmen Koet merkt op dat er een brief is uitgegaan naar het SROF.
Het voorstel ik om stagebegeleider 60 punten te geven voor het begeleiden van studenten.
Aan dit begeleiden worden dan wel hogere eisen gesteld zoals
-minimaal 5 studenten hebben begeleid
-het bijwonen van werkveldoverleggen
-het volgen van een cursus stagebegeleider
-het volgen van opfrismomenten
Dit wordt als een zinnig en goed voorstel gezien.
Eisen die zouden gesteld kunnen worden aan het stageadres zijn onder andere:
-Basiselementen voor de student zoals
*werkplek met computer
*geen werkstress
*bepaald aantal uren evaluatie
*bepaald aantal uren voor tussentijdsgesprek
*bepaald aantal uren voor onderzoek per week
-Er moet gewerkt worden volgens de richtlijnen van het KNGF
-EBP staat centraal in het handelen van de therapeuten
-mogelijkheid om (toenemend) zelfstandig te werken
-open relatie. Student moet met alle vragen bij de stagebegeleider terecht kunnen
-regelmatige evaluatie, bijvoorbeeld gekoppeld aan het eindgesprek. Daarnaast ook een voorstel om het juist op de opleiding te doen na de beoordeling, zodat er vrijuit gesproken kan worden.
-feedback moet een wisselwerking zijn
Tijmen Koet geeft aan een en ander voor de zomervakantie op papier te hebben en dit voorstel door te sturen via de nieuwsbrief.
Reactie op agendapunt.
Vraag of er eisen zijn gesteld vanuit een accreditatiecommissie. Antwoord, nee geen eisen, maar wel de vraag om inzichtelijk te krijgen wat de kwaliteit van de stageadressen is.
Opmerking: Als er een keurmerk voor stage-instelling is binnen een netwerk, kan hier hoger tarief aan gekoppeld worden. Jos Meppeling (Vrederust West) merkt op dat zijn instelling gecertificeerd is. Hij zal de certificering van zijn adres doorgeven aan Tijmen Koet.
Tijmen Koet merkt op dat er een brief is uitgegaan naar het SROF.
Het voorstel ik om stagebegeleider 60 punten te geven voor het begeleiden van studenten.
Aan dit begeleiden worden dan wel hogere eisen gesteld zoals
-minimaal 5 studenten hebben begeleid
-het bijwonen van werkveldoverleggen
-het volgen van een cursus stagebegeleider
-het volgen van opfrismomenten
Dit wordt als een zinnig en goed voorstel gezien.
Eisen die zouden gesteld kunnen worden aan het stageadres zijn onder andere:
-Basiselementen voor de student zoals
*werkplek met computer
*geen werkstress
*bepaald aantal uren evaluatie
*bepaald aantal uren voor tussentijdsgesprek
*bepaald aantal uren voor onderzoek per week
-Er moet gewerkt worden volgens de richtlijnen van het KNGF
-EBP staat centraal in het handelen van de therapeuten
-mogelijkheid om (toenemend) zelfstandig te werken
-open relatie. Student moet met alle vragen bij de stagebegeleider terecht kunnen
-regelmatige evaluatie, bijvoorbeeld gekoppeld aan het eindgesprek. Daarnaast ook een voorstel om het juist op de opleiding te doen na de beoordeling, zodat er vrijuit gesproken kan worden.
-feedback moet een wisselwerking zijn
Tijmen Koet geeft aan een en ander voor de zomervakantie op papier te hebben en dit voorstel door te sturen via de nieuwsbrief.
Ontwikkelingen in het curriculum en daarmee in de stage
In een schrijven van april heeft u kennis kunnen nemen van de voornemens om de stages op een wat andere manier in te richten. Het overleg van deze dagen is om de achtergronden helderder te krijgen en met u in overleg te treden om zaken die wij mogelijk over het hoofd hebben gezien voor het voetlicht te krijgen. Op basis van afweging van de mogelijke bezwaren zal een definitieve planning van de stage en het onderwijs worden uitgewerkt.
Nogmaals kort ter info:
Oriëntatiestages: 3 stages van 3 dagen, geen lesactiviteiten gedurende de stageweek.
Juniorstages: 2 stages van 10 weken, 1 dag in de week (kunnen ook twee dagdelen zijn, start pas in 2012). Lesactiviteiten op drie dagen.
Seniorstages: 2 stages van 22 weken, 3 hele dagen per week (mogelijk vier dagen van 6 uur, start per september 2011). Lesactiviteiten op een vaste dag in de week.
Reacties op het agendapunt
In de Ziekenhuizen blijft een voorkeur bestaan voor de ochtenden, omdat daar de doorstroom in een week vaak aan de orde is, en er met een dag geen stage ook geen goed beeld van vorderingen zou ontstaan bij de student. Wel wordt gezien dat er een grote winst voor de student is als deze geen reistijd stage-lesactiviteiten heeft. De woensdag lijkt de meest prettige lesdag te zijn.
De verstuurde brief leest niet makkelijk en er is behoefte aan een snel besluit over welke dag er geroosterd gaat worden. Dit ivm de planning van de werkzaamheden en de toewijzing van begeleiders in de adressen.
De oriëntatiestages op drie dagen wordt nog niet als een meerwaarde gezien. Met name de vraag of de studenten ook daadwerkelijk aan de slag kunnen in de praktijk is daarbij leidend. Het wordt dus heel belangrijk dat de opdracht en goed worden geformuleerd en dat deze opdrachten voor een groot deel op communicatie/samenwerking gericht zijn. (professioneel gedrag). Daarnaast kleine, behapbare opdrachten die niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn. En liever niet direct aangrijpend op het lichaam van de patiënt (onervarenheid).
Tips: student moet de website van het adres bekeken hebben in de voorbereiding. Lopen in verschillende werkvelden. Niet kijken wat student a; kan maar aandacht op idee of student het ooit gaat redden om therapeut te worden.
Nogmaals kort ter info:
Oriëntatiestages: 3 stages van 3 dagen, geen lesactiviteiten gedurende de stageweek.
Juniorstages: 2 stages van 10 weken, 1 dag in de week (kunnen ook twee dagdelen zijn, start pas in 2012). Lesactiviteiten op drie dagen.
Seniorstages: 2 stages van 22 weken, 3 hele dagen per week (mogelijk vier dagen van 6 uur, start per september 2011). Lesactiviteiten op een vaste dag in de week.
Reacties op het agendapunt
In de Ziekenhuizen blijft een voorkeur bestaan voor de ochtenden, omdat daar de doorstroom in een week vaak aan de orde is, en er met een dag geen stage ook geen goed beeld van vorderingen zou ontstaan bij de student. Wel wordt gezien dat er een grote winst voor de student is als deze geen reistijd stage-lesactiviteiten heeft. De woensdag lijkt de meest prettige lesdag te zijn.
De verstuurde brief leest niet makkelijk en er is behoefte aan een snel besluit over welke dag er geroosterd gaat worden. Dit ivm de planning van de werkzaamheden en de toewijzing van begeleiders in de adressen.
De oriëntatiestages op drie dagen wordt nog niet als een meerwaarde gezien. Met name de vraag of de studenten ook daadwerkelijk aan de slag kunnen in de praktijk is daarbij leidend. Het wordt dus heel belangrijk dat de opdracht en goed worden geformuleerd en dat deze opdrachten voor een groot deel op communicatie/samenwerking gericht zijn. (professioneel gedrag). Daarnaast kleine, behapbare opdrachten die niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn. En liever niet direct aangrijpend op het lichaam van de patiënt (onervarenheid).
Tips: student moet de website van het adres bekeken hebben in de voorbereiding. Lopen in verschillende werkvelden. Niet kijken wat student a; kan maar aandacht op idee of student het ooit gaat redden om therapeut te worden.
opdracht ondernemen in de stage
Zoals aangegeven in de mail die aan het begin van de seniorstage is rondgestuurd, wordt in de komende periode een reparatieopdracht ondernemen uitgevoerd door de studenten.
De opdracht behelst in grote lijn het schrijven van een implementatieplan voor een product uit de opleiding passend bij de ontwikkeling van de praktijk. Hiertoe dient de student een inventarisatie te maken van de wensen van de praktijk, de kennis en kunde van het team en de omgeving waarin de praktijk functioneert (swot analyse) en een voorstel voor implementatie op te stellen. Behalve een passend product uit het onderwijs zou ook gekozen kunnen worden voor een product dat reeds in de praktijk is ontwikkeld, maar nog verdere implementatie behoeft.
Onderstaand de opdracht en in de bijlage de beoordelingslijst.
Stageopdracht organiseren en ondernemen
Achtergrond
Voor de fysiotherapeut is in 2005 het beroepsprofiel van de fysiotherapeut mede door het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) opgesteld. In het beroepsprofiel wordt uitgegaan van een breed opgeleide fysiotherapeut die: in alle werkvelden actief kan zijn, direct toegankelijk is voor de zorgvrager, wetenschap weet te vertalen in het eigen handelen, ondernemend is en bijdraagt aan het ontwikkelen van het eigen handelen en het beroep.
Van dit beroepsprofiel zijn competenties afgeleid, vormgegeven in het landelijk Competentieprofiel Fysiotherapeut . Deze competenties behoren bij de drie rollen die een fysiotherapeut vervult: die van hulpverlener, van manager en van beroepsontwikkelaar.
De beroepsrol van manager met de competentiedomeinen organiseren IIA en ondernemen IIB staan in deze beroepsopdracht centraal.
Het kernprobleem waar je in deze opdracht voor staat is:
Als ondernemend fysiotherapeut heb je een nieuw beroepsproduct ontwikkeld of aangeschaft en je wilt dat dit product in de toekomst door alle betrokken stakeholders in de praktijk of instelling waar je werkt optimaal wordt gebruikt. Implementeer het beroepsproduct planmatig.
Competentie
De competenties waaraan je in deze opdracht “Ondernemen” aan werkt zijn:
Binnen de beroepsrol fysiotherapeut als manager: organiseren (IIA)
De fysiotherapeut organiseert het eigen werk effectief en doelmatig en werkt samen met collega’s en andere professionals in de hulpverlening. Hij draagt bij aan de bedrijfsvoering en optimalisatie van werkprocessen met het oog op handhaving en verbetering van het functioneren van de organisatie.
De niveau indicatoren bij deze competentie zijn:
• Organiseert eigen werkzaamheden en voert deze zelfstandig uit conform afspraken en planning.
• Onderhoudt zelfstandig de cliënten- en praktijkadministratie
• Komt in overleg tot taakverdeling en afstemming
• Draagt bij aan goede uitvoering van beleid en activiteitenplannen
Binnen de beroepsrol fysiotherapeut als manager: ondernemen (IIB)
“de fysiotherapeut draagt, vanuit een analyse van sterkte/zwakte en kansen/bedreigingen bij aan ontwikkeling en uitvoering van keuzen op strategisch niveau ten aanzien van de vraag naar en het aanbod aan fysiotherapeutische hulp- en dienstverlening, met als doel de positie van de eigen organisatie in de omgeving c.q. de kwaliteit van het aanbod te verbeteren”
De indicatoren bij deze competentie zijn:
• Voert taken uit, voortvloeiend uit het geformuleerde organisatiebeleid of activiteitenplannen
• Draagt bij aan de totstandkoming van SWOT-analyses, organisatiebeleid of activiteitenplannen
• Handelt in overeenstemming met doelen en belangen van de eigen organisatie
Doel
Maken van een implementatieplan voor dit nieuwe beroepsproduct met als doel het gebruik van een beroepsproduct door alle fysiotherapeuten in de praktijk/instelling, dat relevant is voor de praktijk en aansluit bij de doelgroep van de praktijk.
Voor het implementatieplan gelden de volgende criteria:
• Beschrijving van het doel van de implementatie, de praktijk/instelling, de doelgroep en huidige situatie in de praktijk rondom het beroepsproduct dat geïmplementeerd gaat worden.
• Beschrijving methode gebruikt voor SWOT analyse.
• Beschrijving resultaten SWOT-analyse
• Interpretatie uitkomsten SWOT-analyse en conclusie op welke factoren de methode/strategieën van implementatie zich gaan richten.
• Onderbouwing waarom methoden/strategieën gebruiken.
• Beschrijving wanneer de implementatie als behaald wordt beschouwd.
Instructie
Binnen deze beroepsopdracht is de volgende situatie aan de orde:
Er is een beroepsproduct, dit zou een beroepsproduct uit de postpropedeuse van je studie kunnen zijn zoals een richtlijn voor arbeidsgerelateerde aandoeningen of een oefenprogramma voor patiënten met klachten in de nek-schouder regio. Ook kan het zijn dat de praktijk waar je werkt een eigen beroepsproduct heeft ontwikkeld of aangeschaft waar men mee wil gaan werken. Het beroepsproduct wil je zorgvuldig implementeren in de praktijk of instelling waar je werkt (stage). Het implementeren van een nieuw beroepsproduct doe je niet zomaar maar vergt zorgvuldige analyse en planning. Om het beroepsproduct effectief te kunnen implementeren in de praktijk waar je werkt moet je aan voorwaarden voldoen, deze voorwaarden leg je vast in je implementatieplan.
Bij implementatie gaat het om de vraag: “Wat zijn de bevorderende en belemmerende factoren voor het gebruik van het beroepsproduct in de praktijk/instelling en welke activiteiten kunnen er ondernomen worden om de belemmerende factoren te beïnvloeden, zodat het beroepsproduct daadwerkelijk gebruikt gaat worden in de praktijk?”.
Om deze vragen te beantwoorden en een implementatieplan goed onderbouwd te kunnen schrijven ga je een SWOT-analyse uitvoeren. De SWOT-analyse bevat de vier elementen: Strengths, Weaknesses, Opportunities & Threats. De gegevens die je nodig hebt zijn de gegevens van de praktijk /instelling waar je werkt.
Werkwijze:
Bedenk eerst welk beroepsproduct geschikt is om te implementeren in de praktijk/instelling. Leg dit voor aan jouw praktijkbegeleider.
Jouw begeleider (stakeholder 1) is nog maar één persoon, je weet nu wat zijn mening is, maar er werken nog meer fysiotherapeuten (stakeholder 2) in de praktijk/instelling, misschien is verwijzing van de (huis)arts (stakeholder 3) noodzakelijk dus moet hij ook open staan voor het product dat je wilt gaan implementeren en is het product wel geschikt voor de patiëntenpopulatie (stakeholder 4) van de praktijk/instelling en de samenstelling van de wijk waar de praktijk/instelling gevestigd is. Om dit te inventariseren wordt er een SWOT-analyse uitgevoerd. Door het uitvoeren van een SWOT-analyse weet je op welke factoren/determinanten jij je moet gaan richten wil je het beroepsproduct op een effectieve wijze implementeren.
Om het eindproduct te kunnen leveren is een beperkte hoeveelheid ondersteunend onderwijs georganiseerd; 2 hoorcolleges en 3 werkcolleges, daarnaast ga je elkaar in zelf geformeerde groepjes van 3 of 4 studenten intercollegiaal ondersteunen bij het maken van het eindproduct. In de eindfase van je opleiding wordt je geacht in hoge mate zelfstandig te kunnen werken en voor de beroepsopdracht ondernemen verwachten we een ‘ondernemende’ beroepshouding.
Hieronder staat het ondersteunend onderwijs weergegeven:
Afronding
Individueel eindproduct:
Een implementatieplan voor het invoeren van het beroepsproduct in de praktijk / instelling waarin zichtbaar is dat je een bijdrage kan leveren aan het uitvoeren van een SWOT-analyse en het opstellen van activiteitenplannen. Door het uitvoeren van een doelgroepanalyse blijkt dat je kan handelen in overeenstemming met de doelen en belangen van de praktijk/instelling.
De eisen die aan dit implementatieplan worden gesteld zijn weergegeven in de beoordelingslijst in de bijlage.
Nabespreking / verdere procedure
Procedure eindproduct:
Eindproduct dient toegevoegd te worden aan het stageverslag en is maximaal 5 pagina’s (A4 verdana 9).
De opdracht behelst in grote lijn het schrijven van een implementatieplan voor een product uit de opleiding passend bij de ontwikkeling van de praktijk. Hiertoe dient de student een inventarisatie te maken van de wensen van de praktijk, de kennis en kunde van het team en de omgeving waarin de praktijk functioneert (swot analyse) en een voorstel voor implementatie op te stellen. Behalve een passend product uit het onderwijs zou ook gekozen kunnen worden voor een product dat reeds in de praktijk is ontwikkeld, maar nog verdere implementatie behoeft.
Onderstaand de opdracht en in de bijlage de beoordelingslijst.
Stageopdracht organiseren en ondernemen
Achtergrond
Voor de fysiotherapeut is in 2005 het beroepsprofiel van de fysiotherapeut mede door het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) opgesteld. In het beroepsprofiel wordt uitgegaan van een breed opgeleide fysiotherapeut die: in alle werkvelden actief kan zijn, direct toegankelijk is voor de zorgvrager, wetenschap weet te vertalen in het eigen handelen, ondernemend is en bijdraagt aan het ontwikkelen van het eigen handelen en het beroep.
Van dit beroepsprofiel zijn competenties afgeleid, vormgegeven in het landelijk Competentieprofiel Fysiotherapeut . Deze competenties behoren bij de drie rollen die een fysiotherapeut vervult: die van hulpverlener, van manager en van beroepsontwikkelaar.
De beroepsrol van manager met de competentiedomeinen organiseren IIA en ondernemen IIB staan in deze beroepsopdracht centraal.
Het kernprobleem waar je in deze opdracht voor staat is:
Als ondernemend fysiotherapeut heb je een nieuw beroepsproduct ontwikkeld of aangeschaft en je wilt dat dit product in de toekomst door alle betrokken stakeholders in de praktijk of instelling waar je werkt optimaal wordt gebruikt. Implementeer het beroepsproduct planmatig.
Competentie
De competenties waaraan je in deze opdracht “Ondernemen” aan werkt zijn:
Binnen de beroepsrol fysiotherapeut als manager: organiseren (IIA)
De fysiotherapeut organiseert het eigen werk effectief en doelmatig en werkt samen met collega’s en andere professionals in de hulpverlening. Hij draagt bij aan de bedrijfsvoering en optimalisatie van werkprocessen met het oog op handhaving en verbetering van het functioneren van de organisatie.
De niveau indicatoren bij deze competentie zijn:
• Organiseert eigen werkzaamheden en voert deze zelfstandig uit conform afspraken en planning.
• Onderhoudt zelfstandig de cliënten- en praktijkadministratie
• Komt in overleg tot taakverdeling en afstemming
• Draagt bij aan goede uitvoering van beleid en activiteitenplannen
Binnen de beroepsrol fysiotherapeut als manager: ondernemen (IIB)
“de fysiotherapeut draagt, vanuit een analyse van sterkte/zwakte en kansen/bedreigingen bij aan ontwikkeling en uitvoering van keuzen op strategisch niveau ten aanzien van de vraag naar en het aanbod aan fysiotherapeutische hulp- en dienstverlening, met als doel de positie van de eigen organisatie in de omgeving c.q. de kwaliteit van het aanbod te verbeteren”
De indicatoren bij deze competentie zijn:
• Voert taken uit, voortvloeiend uit het geformuleerde organisatiebeleid of activiteitenplannen
• Draagt bij aan de totstandkoming van SWOT-analyses, organisatiebeleid of activiteitenplannen
• Handelt in overeenstemming met doelen en belangen van de eigen organisatie
Doel
Maken van een implementatieplan voor dit nieuwe beroepsproduct met als doel het gebruik van een beroepsproduct door alle fysiotherapeuten in de praktijk/instelling, dat relevant is voor de praktijk en aansluit bij de doelgroep van de praktijk.
Voor het implementatieplan gelden de volgende criteria:
• Beschrijving van het doel van de implementatie, de praktijk/instelling, de doelgroep en huidige situatie in de praktijk rondom het beroepsproduct dat geïmplementeerd gaat worden.
• Beschrijving methode gebruikt voor SWOT analyse.
• Beschrijving resultaten SWOT-analyse
• Interpretatie uitkomsten SWOT-analyse en conclusie op welke factoren de methode/strategieën van implementatie zich gaan richten.
• Onderbouwing waarom methoden/strategieën gebruiken.
• Beschrijving wanneer de implementatie als behaald wordt beschouwd.
Instructie
Binnen deze beroepsopdracht is de volgende situatie aan de orde:
Er is een beroepsproduct, dit zou een beroepsproduct uit de postpropedeuse van je studie kunnen zijn zoals een richtlijn voor arbeidsgerelateerde aandoeningen of een oefenprogramma voor patiënten met klachten in de nek-schouder regio. Ook kan het zijn dat de praktijk waar je werkt een eigen beroepsproduct heeft ontwikkeld of aangeschaft waar men mee wil gaan werken. Het beroepsproduct wil je zorgvuldig implementeren in de praktijk of instelling waar je werkt (stage). Het implementeren van een nieuw beroepsproduct doe je niet zomaar maar vergt zorgvuldige analyse en planning. Om het beroepsproduct effectief te kunnen implementeren in de praktijk waar je werkt moet je aan voorwaarden voldoen, deze voorwaarden leg je vast in je implementatieplan.
Bij implementatie gaat het om de vraag: “Wat zijn de bevorderende en belemmerende factoren voor het gebruik van het beroepsproduct in de praktijk/instelling en welke activiteiten kunnen er ondernomen worden om de belemmerende factoren te beïnvloeden, zodat het beroepsproduct daadwerkelijk gebruikt gaat worden in de praktijk?”.
Om deze vragen te beantwoorden en een implementatieplan goed onderbouwd te kunnen schrijven ga je een SWOT-analyse uitvoeren. De SWOT-analyse bevat de vier elementen: Strengths, Weaknesses, Opportunities & Threats. De gegevens die je nodig hebt zijn de gegevens van de praktijk /instelling waar je werkt.
Werkwijze:
Bedenk eerst welk beroepsproduct geschikt is om te implementeren in de praktijk/instelling. Leg dit voor aan jouw praktijkbegeleider.
Jouw begeleider (stakeholder 1) is nog maar één persoon, je weet nu wat zijn mening is, maar er werken nog meer fysiotherapeuten (stakeholder 2) in de praktijk/instelling, misschien is verwijzing van de (huis)arts (stakeholder 3) noodzakelijk dus moet hij ook open staan voor het product dat je wilt gaan implementeren en is het product wel geschikt voor de patiëntenpopulatie (stakeholder 4) van de praktijk/instelling en de samenstelling van de wijk waar de praktijk/instelling gevestigd is. Om dit te inventariseren wordt er een SWOT-analyse uitgevoerd. Door het uitvoeren van een SWOT-analyse weet je op welke factoren/determinanten jij je moet gaan richten wil je het beroepsproduct op een effectieve wijze implementeren.
Om het eindproduct te kunnen leveren is een beperkte hoeveelheid ondersteunend onderwijs georganiseerd; 2 hoorcolleges en 3 werkcolleges, daarnaast ga je elkaar in zelf geformeerde groepjes van 3 of 4 studenten intercollegiaal ondersteunen bij het maken van het eindproduct. In de eindfase van je opleiding wordt je geacht in hoge mate zelfstandig te kunnen werken en voor de beroepsopdracht ondernemen verwachten we een ‘ondernemende’ beroepshouding.
Hieronder staat het ondersteunend onderwijs weergegeven:
Afronding
Individueel eindproduct:
Een implementatieplan voor het invoeren van het beroepsproduct in de praktijk / instelling waarin zichtbaar is dat je een bijdrage kan leveren aan het uitvoeren van een SWOT-analyse en het opstellen van activiteitenplannen. Door het uitvoeren van een doelgroepanalyse blijkt dat je kan handelen in overeenstemming met de doelen en belangen van de praktijk/instelling.
De eisen die aan dit implementatieplan worden gesteld zijn weergegeven in de beoordelingslijst in de bijlage.
Nabespreking / verdere procedure
Procedure eindproduct:
Eindproduct dient toegevoegd te worden aan het stageverslag en is maximaal 5 pagina’s (A4 verdana 9).
donderdag 2 juni 2011
minorpresentaties 16-06-2011
In het kader van de afrondende minor van de opleiding fysiotherapie hebben studenten weer een keur aan onderzoek- en innovatieprojecten uitgevoerd. Graag laten zij de resultaten hiervan aan u zien op 16 juni aanstaande. De presentaties zullen zowel in een interactieve (poster)presentatie als in korte presentaties in de zaal plaatsvinden. We hopen u te mogen begroeten op 16 juni. De zaal is open vanaf 18.00 uur, de opening vindt plaats om 18.15 uur en de studenten die een posterpresentatie houden in de pauze, zullen vanaf 18.25 uur een korte inleiding houden.
Door veelheid van de projecten vinden de zaalpresentaties in meerdere ruimten plaats. Deze ruimten liggen allen geclusterd in de G-vleugel, begane grond.
Door veelheid van de projecten vinden de zaalpresentaties in meerdere ruimten plaats. Deze ruimten liggen allen geclusterd in de G-vleugel, begane grond.
presentaties in ruimte F0.017 (was G0.097)
zaalvoorzitter: Bert-Jan Olivier
18.45-20.00 presentaties vrije minor
Bewegen tijdens chemotherapie
Mariëlle van Es en Lucy Fremouw
Binnen het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) loopt het onderzoek “Bewegen tijdens chemotherapie bij patiënten met een testistumor”. Wij hebben dit onderzoek voortgezet, aangescherpt en uitgebreid.
Patiënten hebben nu naast het begeleid trainen ook de mogelijkheid om zelfstandig te trainen op de afdeling Klinische Oncologie.
Vanuit het LUMC was er de wens om dit beweegprogramma uit te breiden naar patiënten met andere vormen van kanker.
Wij hebben literatuuronderzoek gedaan naar de trainingsmogelijkheden van patiënten met een osteosarcoom. Daarbij is met name gekeken naar de mogelijke belemmeringen die de chemotherapie vormt.
Het ontwikkelen van een vragenlijst voor reumatoïde artritis patiënten om het stellen doelen voor revalidatie te ondersteunen
Winke Pont
RA is een chronische aandoening die een grote impact heeft op het functioneren van een persoon in het dagelijks leven, daarom kan revalidatie in een multidisciplinair verband belangrijk zijn voor een aantal RA patiënten. Op dit moment ontbreken er goede instrumenten die RA patiënten ondersteunen om doelen te stellen voor hun revalidatie. Ik heb mij bezig gehouden met het maken van een vragenlijst gemaakt waarmee patiënten aan kunnen geven welke doelen zij belangrijk vinden bij hun revalidatie. Hierbij zijn verschillende perspectieven mee genomen, namelijk het perspectief van de zorgverlener die de behandeldoelen van RA patiënten opgenomen bij Sole Mio Ambulante zorg in het LUMC geformuleerd heeft, het perspectief van de patiënt in de vorm van een focusgroep studie en de ICF Core Sets voor RA.
MTSS
Dennis Hofstra, Robert-JanRavenbergen, Jan-Jaap van Schuylenburg en Wigo Veldhoven
MTSS, oftewel Mediaal Tibiaal Stress Syndroom, is een aandoening die veel voorkomt bij sporters en militairen. Het is een inspanningsgerelateerde klacht aan het onderbeen die er toe kan leiden dat activiteiten voor lange tijd gestaakt moeten worden. Maar welke structuur is aangedaan en wat kan je er aan doen? Dit zijn vragen die wij ons voorafgaande de afstudeeropdracht hebben gesteld. Het doel van ons afstuderen was uitzoeken wat MTSS eigenlijk is en of het mogelijk is om een oefenprotocol op te stellen ter preventie van MTSS. Na het lezen van veel niet eenduidige literatuur en overleg met het werkveld is het ons gelukt duidelijkheid te creëren over de aandoening en hebben wij een richtlijn opgesteld die eenvoudig hanteerbaar is voor elke fysiotherapeut.
20.20-21.30 presentaties Internationaal Perspectief en Chronisch Zieken
Ethiopië
Milou Bakker, Nerissa Franken en Inge Huver
Ons onderzoeksproject heeft plaatsgevonden in Ethiopië, Yabello. Dit ligt in de Borana zone, een streek waar de bevolking nog als pastoralisten/nomaden leeft. In deze streek is in 2010 een CBR (Community Based Rehabilitation) project opgezet, het eerste CBR project ter wereld dat werkt met nomaden. Hier hebben wij, in samenwerking met dit project een baseline onderzoek uitgevoerd, waarbij in kaart is gebracht hoe het project werkt, welke communicatielijnen er binnen het project lopen en wat de effectiviteit van het project momenteel is. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek zijn aanbevelingen gedaan. Daarnaast is in samenwerking met de medewerkers van het CBR project een tool ontwikkeld die gebruikt kan worden om het project vanaf nu te monitoren.
Gaat u met een gerust hart naar huis?
Carmen Eenink, Zefanja van der Sterre en Sofie Zuidam
Hartrevalidatie bestaat uit fysieke training al dan niet gecombineerd met psychologische interventies. Tot nu toe is er nog weinig bekend over wat de effecten van hartrevalidatie zijn op angst- en depressieklachten. Ook is er weinig onderzoek gedaan naar het hebben van angst- en depressieklachten en de invloed hiervan op de fysieke uitkomsten.
Daarom hebben wij met behulp van een database onderzoek gedaan naar de prevalentie van angst- en depressieklachten en de invloed hiervan op de fysieke uitkomsten van hartrevalidatie. Er is gekeken of het aanbieden van psychologische begeleiding een positief effect heeft op de fysieke en psychologische uitkomsten van hartrevalidatie. Hiernaast hebben wij in de literatuur bekeken wat er beschreven staat over het hebben van angst- en depressieklachten en de invloed hiervan op de fysieke uitkomsten van hartrevalidatie.
HADSikidee
Bob Clijsen, Mike van Dijk en Eva Hofman
Angst en depressie wordt tegenwoordig gezien als onafhankelijke risicofactor voor hart- en vaatziekten, tijdens het hartrevalidatieprogramma is specifieke aandacht op dit gebied dan ook noodzakelijk. Het onderzoek is gericht op het beoordelen van de invloed van de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) vragenlijst op de screening ten aanzien van angst en depressie. De HADS vragenlijst wordt daarbij vergeleken met de huidige screening bestaande uit de vier dimensionale klachtenlijst en kwaliteit van leven hartpatiënt vragenlijst.
Er wordt beoordeeld welke invloed de screening met behulp van de HADS vragenlijst heeft op de logistiek van het Rijnlands Revalidatie Centrum en de beleving van zowel de revalidanten als de zorgverleners. Hierbij wordt gekeken of met behulp van de HADS vragenlijst bepaald kan worden welke psychosociale begeleiding nodig is bij de revalidant. Tevens wordt bepaald welke invloed fysieke training en psychosociale interventies hebben op angst en depressie.
18.45-20.00 presentaties vrije minor
Bewegen tijdens chemotherapie
Mariëlle van Es en Lucy Fremouw
Binnen het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) loopt het onderzoek “Bewegen tijdens chemotherapie bij patiënten met een testistumor”. Wij hebben dit onderzoek voortgezet, aangescherpt en uitgebreid.
Patiënten hebben nu naast het begeleid trainen ook de mogelijkheid om zelfstandig te trainen op de afdeling Klinische Oncologie.
Vanuit het LUMC was er de wens om dit beweegprogramma uit te breiden naar patiënten met andere vormen van kanker.
Wij hebben literatuuronderzoek gedaan naar de trainingsmogelijkheden van patiënten met een osteosarcoom. Daarbij is met name gekeken naar de mogelijke belemmeringen die de chemotherapie vormt.
Het ontwikkelen van een vragenlijst voor reumatoïde artritis patiënten om het stellen doelen voor revalidatie te ondersteunen
Winke Pont
RA is een chronische aandoening die een grote impact heeft op het functioneren van een persoon in het dagelijks leven, daarom kan revalidatie in een multidisciplinair verband belangrijk zijn voor een aantal RA patiënten. Op dit moment ontbreken er goede instrumenten die RA patiënten ondersteunen om doelen te stellen voor hun revalidatie. Ik heb mij bezig gehouden met het maken van een vragenlijst gemaakt waarmee patiënten aan kunnen geven welke doelen zij belangrijk vinden bij hun revalidatie. Hierbij zijn verschillende perspectieven mee genomen, namelijk het perspectief van de zorgverlener die de behandeldoelen van RA patiënten opgenomen bij Sole Mio Ambulante zorg in het LUMC geformuleerd heeft, het perspectief van de patiënt in de vorm van een focusgroep studie en de ICF Core Sets voor RA.
MTSS
Dennis Hofstra, Robert-JanRavenbergen, Jan-Jaap van Schuylenburg en Wigo Veldhoven
MTSS, oftewel Mediaal Tibiaal Stress Syndroom, is een aandoening die veel voorkomt bij sporters en militairen. Het is een inspanningsgerelateerde klacht aan het onderbeen die er toe kan leiden dat activiteiten voor lange tijd gestaakt moeten worden. Maar welke structuur is aangedaan en wat kan je er aan doen? Dit zijn vragen die wij ons voorafgaande de afstudeeropdracht hebben gesteld. Het doel van ons afstuderen was uitzoeken wat MTSS eigenlijk is en of het mogelijk is om een oefenprotocol op te stellen ter preventie van MTSS. Na het lezen van veel niet eenduidige literatuur en overleg met het werkveld is het ons gelukt duidelijkheid te creëren over de aandoening en hebben wij een richtlijn opgesteld die eenvoudig hanteerbaar is voor elke fysiotherapeut.
20.20-21.30 presentaties Internationaal Perspectief en Chronisch Zieken
Ethiopië
Milou Bakker, Nerissa Franken en Inge Huver
Ons onderzoeksproject heeft plaatsgevonden in Ethiopië, Yabello. Dit ligt in de Borana zone, een streek waar de bevolking nog als pastoralisten/nomaden leeft. In deze streek is in 2010 een CBR (Community Based Rehabilitation) project opgezet, het eerste CBR project ter wereld dat werkt met nomaden. Hier hebben wij, in samenwerking met dit project een baseline onderzoek uitgevoerd, waarbij in kaart is gebracht hoe het project werkt, welke communicatielijnen er binnen het project lopen en wat de effectiviteit van het project momenteel is. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek zijn aanbevelingen gedaan. Daarnaast is in samenwerking met de medewerkers van het CBR project een tool ontwikkeld die gebruikt kan worden om het project vanaf nu te monitoren.
Gaat u met een gerust hart naar huis?
Carmen Eenink, Zefanja van der Sterre en Sofie Zuidam
Hartrevalidatie bestaat uit fysieke training al dan niet gecombineerd met psychologische interventies. Tot nu toe is er nog weinig bekend over wat de effecten van hartrevalidatie zijn op angst- en depressieklachten. Ook is er weinig onderzoek gedaan naar het hebben van angst- en depressieklachten en de invloed hiervan op de fysieke uitkomsten.
Daarom hebben wij met behulp van een database onderzoek gedaan naar de prevalentie van angst- en depressieklachten en de invloed hiervan op de fysieke uitkomsten van hartrevalidatie. Er is gekeken of het aanbieden van psychologische begeleiding een positief effect heeft op de fysieke en psychologische uitkomsten van hartrevalidatie. Hiernaast hebben wij in de literatuur bekeken wat er beschreven staat over het hebben van angst- en depressieklachten en de invloed hiervan op de fysieke uitkomsten van hartrevalidatie.
HADSikidee
Bob Clijsen, Mike van Dijk en Eva Hofman
Angst en depressie wordt tegenwoordig gezien als onafhankelijke risicofactor voor hart- en vaatziekten, tijdens het hartrevalidatieprogramma is specifieke aandacht op dit gebied dan ook noodzakelijk. Het onderzoek is gericht op het beoordelen van de invloed van de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) vragenlijst op de screening ten aanzien van angst en depressie. De HADS vragenlijst wordt daarbij vergeleken met de huidige screening bestaande uit de vier dimensionale klachtenlijst en kwaliteit van leven hartpatiënt vragenlijst.
Er wordt beoordeeld welke invloed de screening met behulp van de HADS vragenlijst heeft op de logistiek van het Rijnlands Revalidatie Centrum en de beleving van zowel de revalidanten als de zorgverleners. Hierbij wordt gekeken of met behulp van de HADS vragenlijst bepaald kan worden welke psychosociale begeleiding nodig is bij de revalidant. Tevens wordt bepaald welke invloed fysieke training en psychosociale interventies hebben op angst en depressie.
Presentaties in ruimte G1.023
Zaalvoorzitter: Henk Lieffering
18.45-20.00 presentaties stabiliteit
Toepassen van een hakverhoging bij een dorsaalflexie beperking in de enkel, zinvol of toch niet?
Leo Casteel, Sjoerd Commandeur, Laura Janssen, Maurits Ruhl, Matthijs Visser en Guido Verschoor.
Stel, u heeft een bewegingsbeperking in de enkel en krijgt een hakverhoging door de therapeut aangemeten. Maar werkt dit eigenlijk? Is het toevoegen van een hakverhoging wel effectief?
Tijdens de minor Stabiliteit & Beweging zijn wij op zoek gegaan naar het antwoord. Dit hebben we gedaan met het nabootsen van een beperking d.m.v. een spalk en het toevoegen van een hakverhoging. Grote verschillen zijn er gezien tijdens het filmen. Zal dit zelfde resultaat ook tijdens het analyseren van de video’s naar voren komen? Tijdens onze presentatie bespreken we onze bevindingen en resultaten van het onderzoek.
CureTape of Leukotape?
David Mayerffy-Molnar, Patricia Paling, Nathalie Rooijers, Jessica Rutte, Renée van der Ven en Sabine van der Weele
Wat werkt beter als het gaat om beperking van inversie van de enkel: CureTape of Leukotape? Wij hebben dit onderzocht. Met behulp van videoanalyse is gemeten of er verschillen zijn tussen de werking van deze twee tapesoorten in de tijd bij het remmen van inversie in het enkelgewricht. Het onderzoek is uitgevoerd bij 10 gezonde proefpersonen tussen de 20 en 45 jaar. Beide tapesoorten zijn aangebracht volgens de MTC-methode (Medical Taping Concept). Tijdens het onderzoek zijn metingen verricht na 0, 5, 10, 20 en 30 minuten lopen op de loopband (5 km/h) en na 24 uur. Benieuwd naar de resultaten? Kom naar de presentatie. Daar zullen de resultaten worden toegelicht.
Reebok Easytone
Joyce Elsbroek, Marije Goudswaard, Suzanne van de Molen, Manouk Mooring en Emilie Vreeburg.
‘Strakkere benen en billen met iedere stap.’ Dit is wat de Reebok Easytone belooft te doen. Speciaal ontwikkelt om op te lopen en al je andere dagelijkse bezigheden op uit te voeren. Om het effect van de schoen te onderbouwen heeft Reebok een onafhankelijk onderzoek naar de Easytone uitgevoerd waaruit blijkt dat de schoen daadwerkelijk effect heeft. Daarbij wordt echter vergeten te melden dat het onderzoek niet aan een kritische blik is onderworpen. De kwaliteit van het onderzoek kan daarmee in twijfel getrokken worden. Hoe komt het echter dat mensen die de Easytones dragen effect van de schoen merken? Wat is waar? En welk onderzoek heeft het bij het rechte eind? Om hier achter te komen heeft de minorgroep een onderzoek uitgevoerd om te kijken wat de spieractiviteit is van de m. gastrocnemius tijdens het lopen op de Easytones in vergelijking met All star schoenen. Tevens heeft de minorgroep gekeken naar de schokdemping van de Easytones in het art. genus.
20.20-21.30, presentaties stress&pijn
Hartcoherentie bij burnoutpatiënten
Joyce Elsbroek, Marije Goudswaard, Suzanne van de Molen, Manouk Mooring en Emilie Vreeburg.
Stress op de werkvloer, vrijwel iedere werknemer komt ermee in aanraking. Zolang de werkdruk zich blijft afwisselen is er niets aan de hand maar wanneer de werkdruk te groot wordt en deze langdurig aanhoudt raakt men in een vicieuze cirkel. Het lichaam gaat in protest en de werknemer kan de druk niet meer aan. Ten prooi gevallen aan de burnout. De minorgroep is via Fitmanagement Hoofddorp in aanraking gekomen met een innovatieve behandeling voor burnoutpatiënten, namelijk hartcoherentie. Hartcoherentie maakt gebruik van biofeedback waardoor het resultaat van de therapie ook zichtbaar is. De therapie wordt tastbaar en de patiënt kan niet alleen voelen maar ook zien wat de oefeningen voor hem kunnen betekenen. Het is de minorgroep opgevallen dat er geen protocol ontwikkeld is voor hartcoherentie bij burnoutpatiënten en daarbij is de volgende vraagstelling ontstaan: Wat is een zinvolle invulling van hartcoherentie behandelingen bij patiënten met een burnout?
Make up your MIND and GET up! Advies voor de fysiotherapeutische behandeling van het Chronisch vermoeidheidssyndroom
Rowan Coene, Nathalie Rooijers, Renée van der Ven en Vera Weber
Het gevoel van vermoeidheid, na een lange dag hard werken of een intensieve sportsessie, dat kennen we allemaal wel. Na een heerlijke nachtrust, ben je weer helemaal klaar voor een nieuwe dag. Maar wat, als de moeheid niet overgaat na een nacht slapen? Wat als deze langere tijd aan blijft houden? Het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) wordt gekenmerkt door aanhoudende of steeds terugkerende ernstige vermoeidheid, die minimaal zes maanden aanwezig is en waarvoor nog geen somatische oorzaak gevonden kan worden. De vermoeidheid wordt niet veroorzaakt door inspanning en verbetert niet aanzienlijk door het nemen van rust.
Er wordt een advies gegeven aan collega fysiotherapeuten voor de behandeling van patiënten die in hun chronische vermoeidheid gefixeerd zijn. Centraal in dit advies staat de vraag op welke wijze een fysiotherapeut het best patiënten met CVS kan behandelen die gefixeerd zijn in bepaalde gedrags-, bewegings-, en denkpatronen.
Te veel op je nek halen
Patricia Paling, Jessica Rutte, Sabine van der Weele en Eveline Wegman.
Nekklachten komen veel voor in de eerstelijns praktijk. Veelal zijn de klachten stressgerelateerd. Het is van belang dat het diagnostische en therapeutische proces hierop worden aangepast.
Het SCEGS-model (Somatiek, Cognitie, Emotie, Gedrag en Sociaal) kan hiervoor als uitgangspunt worden gebruikt. Dit model biedt de fysiotherapeut handvatten om zowel de somatische als psychosociale factoren in de anamnese zo volledig mogelijk en op gestructureerde wijze in kaart te brengen. In het kader van de innovatieopdracht is m.b.v. het SCEGS-model een advies opgesteld dat richting kan geven aan de diagnostiek en behandeling van (stressgerelateerde) nekklachten voor de algemeen fysiotherapeut in de eerstelijns praktijk.
18.45-20.00 presentaties stabiliteit
Toepassen van een hakverhoging bij een dorsaalflexie beperking in de enkel, zinvol of toch niet?
Leo Casteel, Sjoerd Commandeur, Laura Janssen, Maurits Ruhl, Matthijs Visser en Guido Verschoor.
Stel, u heeft een bewegingsbeperking in de enkel en krijgt een hakverhoging door de therapeut aangemeten. Maar werkt dit eigenlijk? Is het toevoegen van een hakverhoging wel effectief?
Tijdens de minor Stabiliteit & Beweging zijn wij op zoek gegaan naar het antwoord. Dit hebben we gedaan met het nabootsen van een beperking d.m.v. een spalk en het toevoegen van een hakverhoging. Grote verschillen zijn er gezien tijdens het filmen. Zal dit zelfde resultaat ook tijdens het analyseren van de video’s naar voren komen? Tijdens onze presentatie bespreken we onze bevindingen en resultaten van het onderzoek.
CureTape of Leukotape?
David Mayerffy-Molnar, Patricia Paling, Nathalie Rooijers, Jessica Rutte, Renée van der Ven en Sabine van der Weele
Wat werkt beter als het gaat om beperking van inversie van de enkel: CureTape of Leukotape? Wij hebben dit onderzocht. Met behulp van videoanalyse is gemeten of er verschillen zijn tussen de werking van deze twee tapesoorten in de tijd bij het remmen van inversie in het enkelgewricht. Het onderzoek is uitgevoerd bij 10 gezonde proefpersonen tussen de 20 en 45 jaar. Beide tapesoorten zijn aangebracht volgens de MTC-methode (Medical Taping Concept). Tijdens het onderzoek zijn metingen verricht na 0, 5, 10, 20 en 30 minuten lopen op de loopband (5 km/h) en na 24 uur. Benieuwd naar de resultaten? Kom naar de presentatie. Daar zullen de resultaten worden toegelicht.
Reebok Easytone
Joyce Elsbroek, Marije Goudswaard, Suzanne van de Molen, Manouk Mooring en Emilie Vreeburg.
‘Strakkere benen en billen met iedere stap.’ Dit is wat de Reebok Easytone belooft te doen. Speciaal ontwikkelt om op te lopen en al je andere dagelijkse bezigheden op uit te voeren. Om het effect van de schoen te onderbouwen heeft Reebok een onafhankelijk onderzoek naar de Easytone uitgevoerd waaruit blijkt dat de schoen daadwerkelijk effect heeft. Daarbij wordt echter vergeten te melden dat het onderzoek niet aan een kritische blik is onderworpen. De kwaliteit van het onderzoek kan daarmee in twijfel getrokken worden. Hoe komt het echter dat mensen die de Easytones dragen effect van de schoen merken? Wat is waar? En welk onderzoek heeft het bij het rechte eind? Om hier achter te komen heeft de minorgroep een onderzoek uitgevoerd om te kijken wat de spieractiviteit is van de m. gastrocnemius tijdens het lopen op de Easytones in vergelijking met All star schoenen. Tevens heeft de minorgroep gekeken naar de schokdemping van de Easytones in het art. genus.
20.20-21.30, presentaties stress&pijn
Hartcoherentie bij burnoutpatiënten
Joyce Elsbroek, Marije Goudswaard, Suzanne van de Molen, Manouk Mooring en Emilie Vreeburg.
Stress op de werkvloer, vrijwel iedere werknemer komt ermee in aanraking. Zolang de werkdruk zich blijft afwisselen is er niets aan de hand maar wanneer de werkdruk te groot wordt en deze langdurig aanhoudt raakt men in een vicieuze cirkel. Het lichaam gaat in protest en de werknemer kan de druk niet meer aan. Ten prooi gevallen aan de burnout. De minorgroep is via Fitmanagement Hoofddorp in aanraking gekomen met een innovatieve behandeling voor burnoutpatiënten, namelijk hartcoherentie. Hartcoherentie maakt gebruik van biofeedback waardoor het resultaat van de therapie ook zichtbaar is. De therapie wordt tastbaar en de patiënt kan niet alleen voelen maar ook zien wat de oefeningen voor hem kunnen betekenen. Het is de minorgroep opgevallen dat er geen protocol ontwikkeld is voor hartcoherentie bij burnoutpatiënten en daarbij is de volgende vraagstelling ontstaan: Wat is een zinvolle invulling van hartcoherentie behandelingen bij patiënten met een burnout?
Make up your MIND and GET up! Advies voor de fysiotherapeutische behandeling van het Chronisch vermoeidheidssyndroom
Rowan Coene, Nathalie Rooijers, Renée van der Ven en Vera Weber
Het gevoel van vermoeidheid, na een lange dag hard werken of een intensieve sportsessie, dat kennen we allemaal wel. Na een heerlijke nachtrust, ben je weer helemaal klaar voor een nieuwe dag. Maar wat, als de moeheid niet overgaat na een nacht slapen? Wat als deze langere tijd aan blijft houden? Het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) wordt gekenmerkt door aanhoudende of steeds terugkerende ernstige vermoeidheid, die minimaal zes maanden aanwezig is en waarvoor nog geen somatische oorzaak gevonden kan worden. De vermoeidheid wordt niet veroorzaakt door inspanning en verbetert niet aanzienlijk door het nemen van rust.
Er wordt een advies gegeven aan collega fysiotherapeuten voor de behandeling van patiënten die in hun chronische vermoeidheid gefixeerd zijn. Centraal in dit advies staat de vraag op welke wijze een fysiotherapeut het best patiënten met CVS kan behandelen die gefixeerd zijn in bepaalde gedrags-, bewegings-, en denkpatronen.
Te veel op je nek halen
Patricia Paling, Jessica Rutte, Sabine van der Weele en Eveline Wegman.
Nekklachten komen veel voor in de eerstelijns praktijk. Veelal zijn de klachten stressgerelateerd. Het is van belang dat het diagnostische en therapeutische proces hierop worden aangepast.
Het SCEGS-model (Somatiek, Cognitie, Emotie, Gedrag en Sociaal) kan hiervoor als uitgangspunt worden gebruikt. Dit model biedt de fysiotherapeut handvatten om zowel de somatische als psychosociale factoren in de anamnese zo volledig mogelijk en op gestructureerde wijze in kaart te brengen. In het kader van de innovatieopdracht is m.b.v. het SCEGS-model een advies opgesteld dat richting kan geven aan de diagnostiek en behandeling van (stressgerelateerde) nekklachten voor de algemeen fysiotherapeut in de eerstelijns praktijk.
presentaties in ruimte G0.038
Zaalvoorzitter: Tijmen Koet
18.25-18.40 korte aankondiging posterpresentaties
Meten en Trainen op CAREN
Kim Bakhuis en Miranda Groenewegen
Het Militair Revalidatie Centrum in Doorn heeft de beschikking over een Computer Assisted Rehabilitation Environment (CAREN) Systeem. Er bestaat de mogelijkheid om revalidanten te trainen op een veilige en functionele wijze. De vooruitgang die een revalidant maakt kon niet in kaart worden gebracht. Wel is uit eerder onderzoek een meetinstrument, de XCOM-meting, ontwikkeld, welke een waarde geeft aan de balans in het sagittale vlak. Deze pilot studie richtte zich op het valideren van de XCOM-meting als meetinstrument bij CVA-revalidanten voor trainingen op CAREN. Tijdens het onderzoek bleek de XCOM-meting niet uitvoerbaar bij iedere CVA-revalidant die training op CAREN volgt. De onderzoekers hebben toen gekozen om een meetinstrument te ontwikkelen voor de observatie van de balans bij trainingen op CAREN.
You’re never too old for WIIhabilitation.
Lars Bakker, Jasper Cornelissen, Rianne van der Voorst
Hoewel gamen in toenemende mate gebruikt wordt in de fysiotherapeutische praktijk is er tot nu toe weinig bekend over de haalbaarheid en effectiviteit bij patiënten met problemen met stabiliteit en of balans.
Het doel van het onderzoek was het vaststellen van de haalbaarheid en praktische toepasbaarheid van een behandelprotocol voor patiënten met CVA en of knieartrose en balans of stabiliteitsproblematiek.
Er is door de werkgroep een behandelprotocol opgesteld aan de hand van literatuurstudie en benadering van het externe werkveld. De basis hiervan bestond uit een recent ontwikkeld behandelprogramma genaamd TherapWii.
In een pilotstudie bij 3 CVA patiënten en 2 patiënten met knie artrose werd onderzocht in hoeverre het behandelprotocol praktisch uitvoerbaar was en werden ervaringen van patiënten en fysiotherapeuten met het behandelprogramma geïnventariseerd.
18.45-20.10 podiumpresentaties stabiliteit/bewegen en vrije keuze
Hallux Rigidus; De Grote Teen, daar kun je niet omheen!
E. de Groot, W. van de Heuvel, , R. luiten, J. van Noorloos, L. Overwater, M. de Rover en S. Zwaan.
Artrose in de grote teen is een toenemend probleem onder ouderen en hardlopers. De bewegingsbeperking die artrose in de grote teen veroorzaakt wordt in de literatuur beschreven als de ‘Hallux Rigidus’ (stijve grote teen). Vaak wordt er de analyse van de gang naar de grotere gewrichten gekeken (heup, knie, enkel), en geconcludeerd dat een beperking in één van deze gewrichten de oorzaak zou kunnen zijn voor een afwijkend gangpatroon. Hierin wordt de grote teen niet vaak als hoofdoorzaak beschouwd van een afwijkend gangpatroon.
Is dit wel terecht?
In ons onderzoek is een bewegingsbeperking van de grote teen gesimuleerd, waarna is onderzocht wat het compensatiegedrag van de enkel, het verschil in rotatiestand van het been en de verandering in het lichaamszwaartepunt is.
Powerball vs. biljartbal; toegevoegde waarde van gyroscopisch effect?
Verschil in spieractiviteit van de m. extensor carpi radialis longus en brevis
Rowan Coene, Mirjam Meijer, Justine Schenk, Yvette van der Velde, Vera Weber en Eveline Wegman
De Powerball is een trainingsapparaat voor de handen, polsen en armen. De Powerball is een bal met daarin een 200gram zware rotor. Deze rotor draait om een as en door de Powerball steeds sneller rond te laten draaien, wordt een oefening steeds zwaarder (tot 15kilo!). In dit experimenteel onderzoek wordt de gyroscopische werking van de Powerball onderzocht in vergelijking met een biljartbal op de m. extensor carpi radialis longus en brevis. Tevens wordt er een mogelijke verklaring gegeven voor het verschil in de spieractiviteit van de m. extensor carpi radialis longus en brevis voor de klachten die patiënten met een epicondylitis lateralis ervaren.
Behandeling van myofasciale trigger points
Joyce van Noorloos en Lianne Overwater
In de fysiotherapie zijn er meerdere denkwijzen over de behandeling van myofasciale trigger points. Er zijn steeds meer innovatieve ontwikkelingen op het gebied van de behandeling. Maar welke behandeling is nu het meest effectief? ‘Ouderwets’ masseren of toch dry needling, waar de laatste tijd steeds meer over geschreven wordt. Ook het gebruik van shockwave is nog vrij nieuw, wat als een veelbelovende behandelmethode wordt gezien.
In dit afstudeerproject is er een literatuur onderzoek verricht naar de effectiviteit van massage, dry needling en shockwave in de behandeling van myofasciale trigger points. Hierbij is er gekeken naar de uitkomstmaten pijnintensiteit en range of motion.
20.20-21.30 posterpresentaties stress&pijn
CRPS type 1: Spiegels en gedragsverandering
Leo Casteel, Laura Janssen, Kathelijne de Keijzer en Stephanie Zwaan
CRPS blijft een onbekende aandoening, zonder passende behandeling. Of toch niet? Door verschillende processen in het zenuwstelsel aan elkaar te koppelen blijkt ‘onbekend’ te kort door de bocht te zijn. En spiegeltherapie blijkt uit recente onderzoeken een passend antwoord te kunnen zijn op de in het zenuwstelsel geïntegreerde aandoening. Maar hoe pas je deze vooruitgang toe op een persoon die juist weigert zijn aangedane hand te gebruiken? Wij beschrijven CRPS type 1 en spiegeltherapie vanuit de neurologie en combineren dit met gedragsmatige therapie.
Het hyperventilatiesyndroom; een adembenemende angst
David Mayerffy-Molnar, Mirjam Meijer, Justine Schenk, Yvette van der Velde
Hyper staat voor teveel, ventilatie voor ademen. Maar wat is het hyperventilatiesyndroom en bestaat dit wel? Wat kun je als fysiotherapeut in de eerstelijn voor deze patiënten betekenen? De afgelopen jaren is er na vele onderzoeken duidelijk geworden dat het hyperventilatiesyndroom een paniekstoornis is. Maakt deze gedachte het dan een uiterst psychisch probleem of kan het hyperventilatiesyndroom ook somatisch worden aangepakt? Kun je hier iets mee als fysiotherapeut? Op deze vragen zal antwoord worden gegeven in onze presentatie. Hierin zullen wij een praktisch advies aan de eerstelijns fysiotherapeut, gezien de diagnostiek en behandeling van het hyperventilatiesyndroom, presenteren.
Behandeladvies voor chronische whiplashklachten,
Mindfulness geïntegreerd in oefentherapie.
Erik de Groot, Wouter van den Heuvel, Robert Luiten, Michael de Rover
Uit recente literatuur blijkt dat er een aantal factoren een grote rol spelen in het ontwikkelen van chronische whiplashklachten. Enkele hiervan zijn distress en catastroferen.
De huidige aanpak van chronische whiplashklachten door de fysiotherapeut ligt momenteel vaak op het stoornis- en activiteitenniveau, waarbij niet of nauwelijks wordt ingegaan op de factoren distress en catastroferen. Uit literatuur blijkt dat middels Mindfulness, wat ook toegankelijk is voor de fysiotherapeut, in kan worden gegaan op deze factoren.
In ons advies beschrijven wij hoe de fysiotherapeut een behandelprogramma van oefentherapie met Mindfulness kan toepassen in het behandelen van chronische whiplashklachten.
18.25-18.40 korte aankondiging posterpresentaties
Meten en Trainen op CAREN
Kim Bakhuis en Miranda Groenewegen
Het Militair Revalidatie Centrum in Doorn heeft de beschikking over een Computer Assisted Rehabilitation Environment (CAREN) Systeem. Er bestaat de mogelijkheid om revalidanten te trainen op een veilige en functionele wijze. De vooruitgang die een revalidant maakt kon niet in kaart worden gebracht. Wel is uit eerder onderzoek een meetinstrument, de XCOM-meting, ontwikkeld, welke een waarde geeft aan de balans in het sagittale vlak. Deze pilot studie richtte zich op het valideren van de XCOM-meting als meetinstrument bij CVA-revalidanten voor trainingen op CAREN. Tijdens het onderzoek bleek de XCOM-meting niet uitvoerbaar bij iedere CVA-revalidant die training op CAREN volgt. De onderzoekers hebben toen gekozen om een meetinstrument te ontwikkelen voor de observatie van de balans bij trainingen op CAREN.
You’re never too old for WIIhabilitation.
Lars Bakker, Jasper Cornelissen, Rianne van der Voorst
Hoewel gamen in toenemende mate gebruikt wordt in de fysiotherapeutische praktijk is er tot nu toe weinig bekend over de haalbaarheid en effectiviteit bij patiënten met problemen met stabiliteit en of balans.
Het doel van het onderzoek was het vaststellen van de haalbaarheid en praktische toepasbaarheid van een behandelprotocol voor patiënten met CVA en of knieartrose en balans of stabiliteitsproblematiek.
Er is door de werkgroep een behandelprotocol opgesteld aan de hand van literatuurstudie en benadering van het externe werkveld. De basis hiervan bestond uit een recent ontwikkeld behandelprogramma genaamd TherapWii.
In een pilotstudie bij 3 CVA patiënten en 2 patiënten met knie artrose werd onderzocht in hoeverre het behandelprotocol praktisch uitvoerbaar was en werden ervaringen van patiënten en fysiotherapeuten met het behandelprogramma geïnventariseerd.
18.45-20.10 podiumpresentaties stabiliteit/bewegen en vrije keuze
Hallux Rigidus; De Grote Teen, daar kun je niet omheen!
E. de Groot, W. van de Heuvel, , R. luiten, J. van Noorloos, L. Overwater, M. de Rover en S. Zwaan.
Artrose in de grote teen is een toenemend probleem onder ouderen en hardlopers. De bewegingsbeperking die artrose in de grote teen veroorzaakt wordt in de literatuur beschreven als de ‘Hallux Rigidus’ (stijve grote teen). Vaak wordt er de analyse van de gang naar de grotere gewrichten gekeken (heup, knie, enkel), en geconcludeerd dat een beperking in één van deze gewrichten de oorzaak zou kunnen zijn voor een afwijkend gangpatroon. Hierin wordt de grote teen niet vaak als hoofdoorzaak beschouwd van een afwijkend gangpatroon.
Is dit wel terecht?
In ons onderzoek is een bewegingsbeperking van de grote teen gesimuleerd, waarna is onderzocht wat het compensatiegedrag van de enkel, het verschil in rotatiestand van het been en de verandering in het lichaamszwaartepunt is.
Powerball vs. biljartbal; toegevoegde waarde van gyroscopisch effect?
Verschil in spieractiviteit van de m. extensor carpi radialis longus en brevis
Rowan Coene, Mirjam Meijer, Justine Schenk, Yvette van der Velde, Vera Weber en Eveline Wegman
De Powerball is een trainingsapparaat voor de handen, polsen en armen. De Powerball is een bal met daarin een 200gram zware rotor. Deze rotor draait om een as en door de Powerball steeds sneller rond te laten draaien, wordt een oefening steeds zwaarder (tot 15kilo!). In dit experimenteel onderzoek wordt de gyroscopische werking van de Powerball onderzocht in vergelijking met een biljartbal op de m. extensor carpi radialis longus en brevis. Tevens wordt er een mogelijke verklaring gegeven voor het verschil in de spieractiviteit van de m. extensor carpi radialis longus en brevis voor de klachten die patiënten met een epicondylitis lateralis ervaren.
Behandeling van myofasciale trigger points
Joyce van Noorloos en Lianne Overwater
In de fysiotherapie zijn er meerdere denkwijzen over de behandeling van myofasciale trigger points. Er zijn steeds meer innovatieve ontwikkelingen op het gebied van de behandeling. Maar welke behandeling is nu het meest effectief? ‘Ouderwets’ masseren of toch dry needling, waar de laatste tijd steeds meer over geschreven wordt. Ook het gebruik van shockwave is nog vrij nieuw, wat als een veelbelovende behandelmethode wordt gezien.
In dit afstudeerproject is er een literatuur onderzoek verricht naar de effectiviteit van massage, dry needling en shockwave in de behandeling van myofasciale trigger points. Hierbij is er gekeken naar de uitkomstmaten pijnintensiteit en range of motion.
20.20-21.30 posterpresentaties stress&pijn
CRPS type 1: Spiegels en gedragsverandering
Leo Casteel, Laura Janssen, Kathelijne de Keijzer en Stephanie Zwaan
CRPS blijft een onbekende aandoening, zonder passende behandeling. Of toch niet? Door verschillende processen in het zenuwstelsel aan elkaar te koppelen blijkt ‘onbekend’ te kort door de bocht te zijn. En spiegeltherapie blijkt uit recente onderzoeken een passend antwoord te kunnen zijn op de in het zenuwstelsel geïntegreerde aandoening. Maar hoe pas je deze vooruitgang toe op een persoon die juist weigert zijn aangedane hand te gebruiken? Wij beschrijven CRPS type 1 en spiegeltherapie vanuit de neurologie en combineren dit met gedragsmatige therapie.
Het hyperventilatiesyndroom; een adembenemende angst
David Mayerffy-Molnar, Mirjam Meijer, Justine Schenk, Yvette van der Velde
Hyper staat voor teveel, ventilatie voor ademen. Maar wat is het hyperventilatiesyndroom en bestaat dit wel? Wat kun je als fysiotherapeut in de eerstelijn voor deze patiënten betekenen? De afgelopen jaren is er na vele onderzoeken duidelijk geworden dat het hyperventilatiesyndroom een paniekstoornis is. Maakt deze gedachte het dan een uiterst psychisch probleem of kan het hyperventilatiesyndroom ook somatisch worden aangepakt? Kun je hier iets mee als fysiotherapeut? Op deze vragen zal antwoord worden gegeven in onze presentatie. Hierin zullen wij een praktisch advies aan de eerstelijns fysiotherapeut, gezien de diagnostiek en behandeling van het hyperventilatiesyndroom, presenteren.
Behandeladvies voor chronische whiplashklachten,
Mindfulness geïntegreerd in oefentherapie.
Erik de Groot, Wouter van den Heuvel, Robert Luiten, Michael de Rover
Uit recente literatuur blijkt dat er een aantal factoren een grote rol spelen in het ontwikkelen van chronische whiplashklachten. Enkele hiervan zijn distress en catastroferen.
De huidige aanpak van chronische whiplashklachten door de fysiotherapeut ligt momenteel vaak op het stoornis- en activiteitenniveau, waarbij niet of nauwelijks wordt ingegaan op de factoren distress en catastroferen. Uit literatuur blijkt dat middels Mindfulness, wat ook toegankelijk is voor de fysiotherapeut, in kan worden gegaan op deze factoren.
In ons advies beschrijven wij hoe de fysiotherapeut een behandelprogramma van oefentherapie met Mindfulness kan toepassen in het behandelen van chronische whiplashklachten.
zaterdag 8 januari 2011
presentaties op 13-01-2011
Op donderdag 13 januari zullen de studenten die de Minors hebben gevolgd het afgelopen half jaar een presentatie geven van het eindresultaat van hun inspanningen. In de post heeft u al een uitnodiging ontvangen. In de uitnodiging staat helaas een verkeerd lokaal vermeld. De presentaties zullen niet in lokaal G0.038 maar in de aula bij de hoofdingang, lokaal F0.015 plaatsvinden.
Onderstaand de beschrijvingen van de verschillende presentaties:
18.30-20.00 uur
Zinvol op je zadel
De minorgroep heeft onderzocht wat de relatie is tussen het gemeten spieractiepotentiaal van de m. Quadriceps femoris en de kniehoek van de knie tijdens het fietsen op een fietsergometer. Ook is onderzocht wat het verschil is in gemeten spieractiepotentiaal tussen de m. Vastus medialis en de m. Rectus femoris. Met de resultaten van dit onderzoek zou trainen op een fietsergometer verbeterd kunnen worden.
Daniëlle Eilering, Kim Hartman, Rick de Jong, Robèr Romviel, Jasper van Steenis
Zwikken op Pumps
Vrouwen lopen geregeld op hakken. Vaak wordt het dragen van een hoge hak bij onervaren hakdragers gezien als instabiel. Hoe hoger de hak hoe meer instabiel deze wordt. Waar ligt dit aan? De minorgroep heeft de afgelopen 20 weken onderzoek gedaan naar de instabiliteit van het enkelgewricht bij het lopen op haken. De hoofdvraag was hierbij of de kans op een inversietrauma toeneemt, wanneer de hakhoogte toeneemt. Verder heeft de minorgroep gekeken naar de hoeksnelheid van het moment van de haklanding tot voet plat. In deze onderzoeken is gebruik gemaakt van elektromyografie en videoanalyse. Bent u benieuwd wat hieruit is gekomen? Kom dan naar onze presentatie.
Elsbeth van der Boon, Danny Dreijer, Robert van Duijn, Edwin Hendrikx en Martin Kluivers
Bewegen tijdens chemotherapie voor patiënten met een testiscarcinoom
Sinds een half jaar is er binnen het LUMC het project: bewegen tijdens chemotherapie voor patiënten met een testiscarcinoom aan de gang. Na een literatuurstudie in een eerder project is het afgelopen half jaar het programma ingevoerd bij mensen met zaadbalkanker. Deze implementatiepilot is gericht geweest op logistiek, bereidwilligheid en nut van een bewegingsprogramma voor deze doelgroep. Hoe dit project vorm heeft gekregen en de resultaten hiervan zijn te horen in mijn presentatie
Roosmarije Timmermans.
van 20.30 tot 22.00 uur
Ren voor je leven!
Voor de minor “Stress en pijn” heeft de minorgroep gekozen voor een literatuurstudie naar runningtherapie. De minorgroep wil door middel van deze literatuurstudie de werkzaamheid van runningtherapie bij mensen met stressgerelateerde aspecifieke nek- en schouderklachten onderzoeken. Naast een grootschalig literatuuronderzoek heeft de minorgroep ook binnen het werkveld een interview afgenomen met deskundige Simon van Woerkom, medeauteur van het boek “Runningtherapie, voor lopers en professionals”. Aan de hand van de presentatie zal de minorgroep uitleggen wat de uitkomsten zijn van het onderzoek.
Elsbeth van der Boon, Daniëlle Eilering,. Edwin Hendrikx , Cees van Oosterum , Jurriaan Roos
Welke effecten heeft het oefenen in een warmtecabine op de bewegingsuitslag, spierkracht en het ADL functioneren van patiënten met knieartrose?
De warmtecabine is een vrij nieuw apparaat die tot nu toe alleen wordt gebruikt in afslankcentra. De cliënten liggen hierbij in een ruime cabine met voldoende bewegingsvrijheid om grondoefeningen te doen. De warmtecabine heeft een constante omgevingstemperatuur van 38 graden Celsius. Door deze warme temperatuur ben ik nieuwsgierig geraakt of zo’n warmtecabine ook voordelen biedt aan mensen met knieartrose. Er is een literatuurstudie gedaan naar warmtetherapie en patiënten met knieartrose hebben in het kader van het onderzoek oefentherapie in de warmtecabine gedaan onder begeleiding van hun eigen fysiotherapeut. De resultaten en conclusies uit dit onderzoek worden tijdens de presentatie gegeven.
Danny Fens
Preventie van lage rugpijn in Ghana, een eerste opzet van een gedragsveranderingsprogramma.
In Ghana heeft ongever 50% van de bevolking boven de 14 jaar last of last gehad van een periode van lage rugpijn. Op verzoek van het St. John of Gods hospital in Duayaw Nkwanta is onderzocht welke factoren de meest bevorderlijke zijn voor het krijgen van lage rugpijn en is er een eerste stap gezet in het ontwikkelen en implementeren van een preventieplan. Informatiefolders, training van staff en een inventarisatie van bereidwiligheid om iets aan de klachten te doen zijn hier onderdeel van. Meer hierover vertellen wij graag in onze presentatie.
Marjolein Haeser en Loes Snijders
Onderstaand de beschrijvingen van de verschillende presentaties:
18.30-20.00 uur
Zinvol op je zadel
De minorgroep heeft onderzocht wat de relatie is tussen het gemeten spieractiepotentiaal van de m. Quadriceps femoris en de kniehoek van de knie tijdens het fietsen op een fietsergometer. Ook is onderzocht wat het verschil is in gemeten spieractiepotentiaal tussen de m. Vastus medialis en de m. Rectus femoris. Met de resultaten van dit onderzoek zou trainen op een fietsergometer verbeterd kunnen worden.
Daniëlle Eilering, Kim Hartman, Rick de Jong, Robèr Romviel, Jasper van Steenis
Zwikken op Pumps
Vrouwen lopen geregeld op hakken. Vaak wordt het dragen van een hoge hak bij onervaren hakdragers gezien als instabiel. Hoe hoger de hak hoe meer instabiel deze wordt. Waar ligt dit aan? De minorgroep heeft de afgelopen 20 weken onderzoek gedaan naar de instabiliteit van het enkelgewricht bij het lopen op haken. De hoofdvraag was hierbij of de kans op een inversietrauma toeneemt, wanneer de hakhoogte toeneemt. Verder heeft de minorgroep gekeken naar de hoeksnelheid van het moment van de haklanding tot voet plat. In deze onderzoeken is gebruik gemaakt van elektromyografie en videoanalyse. Bent u benieuwd wat hieruit is gekomen? Kom dan naar onze presentatie.
Elsbeth van der Boon, Danny Dreijer, Robert van Duijn, Edwin Hendrikx en Martin Kluivers
Bewegen tijdens chemotherapie voor patiënten met een testiscarcinoom
Sinds een half jaar is er binnen het LUMC het project: bewegen tijdens chemotherapie voor patiënten met een testiscarcinoom aan de gang. Na een literatuurstudie in een eerder project is het afgelopen half jaar het programma ingevoerd bij mensen met zaadbalkanker. Deze implementatiepilot is gericht geweest op logistiek, bereidwilligheid en nut van een bewegingsprogramma voor deze doelgroep. Hoe dit project vorm heeft gekregen en de resultaten hiervan zijn te horen in mijn presentatie
Roosmarije Timmermans.
van 20.30 tot 22.00 uur
Ren voor je leven!
Voor de minor “Stress en pijn” heeft de minorgroep gekozen voor een literatuurstudie naar runningtherapie. De minorgroep wil door middel van deze literatuurstudie de werkzaamheid van runningtherapie bij mensen met stressgerelateerde aspecifieke nek- en schouderklachten onderzoeken. Naast een grootschalig literatuuronderzoek heeft de minorgroep ook binnen het werkveld een interview afgenomen met deskundige Simon van Woerkom, medeauteur van het boek “Runningtherapie, voor lopers en professionals”. Aan de hand van de presentatie zal de minorgroep uitleggen wat de uitkomsten zijn van het onderzoek.
Elsbeth van der Boon, Daniëlle Eilering,. Edwin Hendrikx , Cees van Oosterum , Jurriaan Roos
Welke effecten heeft het oefenen in een warmtecabine op de bewegingsuitslag, spierkracht en het ADL functioneren van patiënten met knieartrose?
De warmtecabine is een vrij nieuw apparaat die tot nu toe alleen wordt gebruikt in afslankcentra. De cliënten liggen hierbij in een ruime cabine met voldoende bewegingsvrijheid om grondoefeningen te doen. De warmtecabine heeft een constante omgevingstemperatuur van 38 graden Celsius. Door deze warme temperatuur ben ik nieuwsgierig geraakt of zo’n warmtecabine ook voordelen biedt aan mensen met knieartrose. Er is een literatuurstudie gedaan naar warmtetherapie en patiënten met knieartrose hebben in het kader van het onderzoek oefentherapie in de warmtecabine gedaan onder begeleiding van hun eigen fysiotherapeut. De resultaten en conclusies uit dit onderzoek worden tijdens de presentatie gegeven.
Danny Fens
Preventie van lage rugpijn in Ghana, een eerste opzet van een gedragsveranderingsprogramma.
In Ghana heeft ongever 50% van de bevolking boven de 14 jaar last of last gehad van een periode van lage rugpijn. Op verzoek van het St. John of Gods hospital in Duayaw Nkwanta is onderzocht welke factoren de meest bevorderlijke zijn voor het krijgen van lage rugpijn en is er een eerste stap gezet in het ontwikkelen en implementeren van een preventieplan. Informatiefolders, training van staff en een inventarisatie van bereidwiligheid om iets aan de klachten te doen zijn hier onderdeel van. Meer hierover vertellen wij graag in onze presentatie.
Marjolein Haeser en Loes Snijders
zondag 2 januari 2011
werkveldoverleg 11 en 13 januari 2011
Op 11 en 13 januari is er een werkveldoverleg voor zowel de juniorstage- als seniorstageadressen. Belangrijkste onderwerp voor deze vergadering is het voorgenomen curriculum van de opleiding dat gaat starten in september 2011.
Reden voor de verandering van het curriculum is tweeërlei. Ten eerste zijn er uit de laatste accreditatie en de proefaccreditatie van dit jaar aandachtspunten gekomen die moeten worden aangepakt. Ten tweede is er een duidelijke verandering in de gezondheidszorg en de structuur van de opleidingen komende. Het KNGF staat een verdere differentiatie van functies voor, waarbij er een duidelijker onderscheid tussen assistenten fysiotherapie, zelfstandig fysiotherapeuten en fysiotherapei specialisten wordt voorgestaan. De hogeschool speelt daarop in door met de bacheloropleiding breed opgeleide zelfstandig fysiotherapeuten af te leveren, maar daarnaast de mogelijkheid te bieden tot het behalen van de mastergraad op het gebied van ouderen of chronisch zieken.
De insteek voor het gehele cluster Zorg is om meer te richten op de chronisch zieken en ouderen. De toekomst voor de gezondheidszorg zal grotendeels door deze doelgroep worden bepaald. De bacheloropleiding fysiotherapie zal slechts ten dele de insteek overnemen. Het curriculum zal niet met name gericht zijn op de chronisch zieken of ouderen, maar een substantieel deel van de opleiding zal wel hierop gericht gaan worden. Daarnaast zal de focus van de opleiding verschuiven naar preventie en zelfmanagement van de cliënt. Kortom, een nog steeds breed aangeboden opleiding, waarin de in de praktijk/instelling veel voorkomende ziektebeelden worden aangeboden, maar waarin telkens weer de link naar zelfmanagement zal worden gelegd.
Reden voor de verandering van het curriculum is tweeërlei. Ten eerste zijn er uit de laatste accreditatie en de proefaccreditatie van dit jaar aandachtspunten gekomen die moeten worden aangepakt. Ten tweede is er een duidelijke verandering in de gezondheidszorg en de structuur van de opleidingen komende. Het KNGF staat een verdere differentiatie van functies voor, waarbij er een duidelijker onderscheid tussen assistenten fysiotherapie, zelfstandig fysiotherapeuten en fysiotherapei specialisten wordt voorgestaan. De hogeschool speelt daarop in door met de bacheloropleiding breed opgeleide zelfstandig fysiotherapeuten af te leveren, maar daarnaast de mogelijkheid te bieden tot het behalen van de mastergraad op het gebied van ouderen of chronisch zieken.
De insteek voor het gehele cluster Zorg is om meer te richten op de chronisch zieken en ouderen. De toekomst voor de gezondheidszorg zal grotendeels door deze doelgroep worden bepaald. De bacheloropleiding fysiotherapie zal slechts ten dele de insteek overnemen. Het curriculum zal niet met name gericht zijn op de chronisch zieken of ouderen, maar een substantieel deel van de opleiding zal wel hierop gericht gaan worden. Daarnaast zal de focus van de opleiding verschuiven naar preventie en zelfmanagement van de cliënt. Kortom, een nog steeds breed aangeboden opleiding, waarin de in de praktijk/instelling veel voorkomende ziektebeelden worden aangeboden, maar waarin telkens weer de link naar zelfmanagement zal worden gelegd.
stages in het nieuwe curriculum
Bij de invoering van het nieuwe curriculum is ook gekeken naar de plaats die de stages nu vervullen in het curriculum en de wensen die er zijn ten aanzien van de stages.
1e jaar:
Momenteel zijn er in het eerste jaar vier stagedagen die verspreid per dag worden aangeboden. Studenten hebben herhaaldelijk aangegeven dat er weinig zicht op de praktijk komt met deze korte momenten. Binnen het nieuwe curriculum streven we ernaar de studenten twee keer een week stage te kunnen bieden. Hierbij zullen "hand- en spandiensten" en gericht werken aan opdrachten hand in hand dienen te gaan.
2e jaar:
Momenteel starten de studenten met een voorbereiding op de juniorstage, welke gevolgd wordt door twee juniorstages in het tweede del van het eerste en eerste deel van het derde leerjaar. In het nieuwe curriculum worden de twee juniorstages gehandhaafd, maar worden de nu twee verspreide dagdelen tot een dag samengevoegd en beslaat de stage 10 weken ipv 14. De andere 10 weken werken de studenten aan een voorbereidend innovatie- of onderzoeksproject, ook 1 dag in de week. Zo'n project zou in samenwerking met een instelling of praktijk kunnen plaatsvinden. Daardoor is er zo meer voeling met de praktijk.
3e en 4e jaar:
Evenals in het oude curriculum zullen er twee seniorstages zijn van 20 weken. Verschil is dat er in plaats van vijf dagdelen in vijf dagen, uitgegaan wordt van drie stagedagen in de week. Daarnaast is er 1 vaste onderwijsdag voor het derde en 1 voor het vierde jaar.
1e jaar:
Momenteel zijn er in het eerste jaar vier stagedagen die verspreid per dag worden aangeboden. Studenten hebben herhaaldelijk aangegeven dat er weinig zicht op de praktijk komt met deze korte momenten. Binnen het nieuwe curriculum streven we ernaar de studenten twee keer een week stage te kunnen bieden. Hierbij zullen "hand- en spandiensten" en gericht werken aan opdrachten hand in hand dienen te gaan.
2e jaar:
Momenteel starten de studenten met een voorbereiding op de juniorstage, welke gevolgd wordt door twee juniorstages in het tweede del van het eerste en eerste deel van het derde leerjaar. In het nieuwe curriculum worden de twee juniorstages gehandhaafd, maar worden de nu twee verspreide dagdelen tot een dag samengevoegd en beslaat de stage 10 weken ipv 14. De andere 10 weken werken de studenten aan een voorbereidend innovatie- of onderzoeksproject, ook 1 dag in de week. Zo'n project zou in samenwerking met een instelling of praktijk kunnen plaatsvinden. Daardoor is er zo meer voeling met de praktijk.
3e en 4e jaar:
Evenals in het oude curriculum zullen er twee seniorstages zijn van 20 weken. Verschil is dat er in plaats van vijf dagdelen in vijf dagen, uitgegaan wordt van drie stagedagen in de week. Daarnaast is er 1 vaste onderwijsdag voor het derde en 1 voor het vierde jaar.
Abonneren op:
Posts (Atom)